Als kind had ik maar twee opties "voor later": juf worden of archeoloog. Vooral dat laatste leek mij enorm fascinerend en spannend. Ik stelde me voor dat ik Indiana Jones-gewijs graftombes zou ontdekken, met borstels en penseeltjes zorgvuldig Keltische goudschatten zou opgraven of op z'n minst een iguanodontand in de tuin zou vinden. En graven heb ik gedaan, oh ja! De vondsten waren heel wat poverder dan gehoopt en bestonden vooral uit prullen die mijn grootnonkel ooit naast ons huis aan de aarde had toevertrouwd ("Want wat je niet meer ziet, is er niet meer" moet hij gedacht hebben). Voorhistorische plastiek en verroeste spijkers moesten dus de fantasie blijven prikkelen. Na een tijdje miste dat natuurlijk wel z'n effect en daarom besloten wij, mijn broer en neven incluis, om toekomstige schattenzoekers voldoening te schenken. Ooit zullen ergens ter hoogte van de Varing op de Lebergse hoogten geleerden zich buigen over geschriften, plattegronden en gedetailleerde tekeningen die ze zullen vinden in allerlei glazen flessen. Helaas, helaas, is het archeologenbestaan aan mij voorbij gegaan. Maar de fascinatie voor het verleden is altijd blijven smeulen.
Ze zeggen wel eens dat kinderen het wondere zien in de kleine dingen, zaken die volwassenen net onder hun eigen neus niet eens opmerken. Maar waar ik vroeger droomde over mummies en tempels, raak ik door ouder te worden steeds meer gefascineerd door wat er hier allemaal gebeurde. De stenen of gebouwen die daar nu nog naar verwijzen zijn wel interessant, maar de verhalen en verbanden die er aan kleven, boeien mij het meest. Ik hang aan de lippen van bejaarden die smakelijk vertellen over hoe ze vroeger kattenkwaad uithaalden achter de bunkers, hoe ze dingen verzonnen voor ze te biecht moesten gaan. Ik vind het ge-wel-dig! En hoe meer ik hoor, hoe meer ik besef dat ik nog maar zo weinig heb leren kennen. Net daarom ga ik de laatste tijd gretig in op projecten die daar rond draaien en het fijne is dat ik er niet alleen in ben. Meer dan vroeger lijken jonge mensen ook begeesterd te raken door de geschiedenis van hier, niet eens van zo heel lang geleden, naar de wortels van ons eigen bestaan.
In alles wat ook maar zacht geurt naar geschiedenis zitten ongelooflijke verhalen verscholen. Het leuke is dat alles wat net voorbij is, ook meteen tot het verleden behoort. In tijden van smartphones en sociale media, lijkt het alsof alles bewaard wordt. Toch is er nog heel wat (immaterieel) erfgoed dat definitief verloren dreigt te gaan: onze sappige dialecten om maar iets te noemen. Om ons smakelijke Pamels levend te houden, zette ik deze zomer met tekenpen in de hand "men skavers" onder het project "Paumels Vanouëges". Want in onze taal, onze dialecten, zit gewoon heel veel geschiedenis verborgen. Neem nu:"Mèn èt ratj op een onnekèrreken!" Het zou mij niet verbazen als niet elke lezer dit meteen kan ontcijferen. Wel, daarom zet ik graag zo'n Pamelse uitspraak op een mok (ook wel gekend als 'zjat'). Ik geef er graag een letterlijke beeldende vertaling bij en voor de duidelijkheid wordt ook een verklaring in het algemeen Nederlands toegevoegd. In dit geval wordt dat dan:"Ik ben zielsgelukkig!". Maar wanneer we die zin wat nauwkeuriger gaan bekijken, komt meteen het fenomeen van de hondenkar naar voor. Op dit ogenblik lijkt dit onbespreekbaar: een hond is een huisdier, een knuffel-troetel-wezen dat in geen geval als lastdier mag dienst doen. En toch... als "een hart op een hondenkarretje" zo'n geluk kan veroorzaken, moet dat ooit toch niet zo'n negatieve bijklank gehad hebben?
Dat brengt mij meteen naar een ander erfgoed-verhaal waar ik graag mijn tanden in zette. Wat denk je, bij voorbeeld, van een hondenmolen? Windmolens vinden we allemaal wel mooi, zeker de pittoreske exemplaren met houten wieken en flapperende zeilen. (De moderne versies stuiten al wat vaker op protest, zo blijkt.) Maar in ons Pajottenland zijn heel wat soorten molens te vinden. In Sint-Anna-Pede vind je er zelfs twee op één plek: een imposante watermolen en, inderdaad, een hondenmolen. De gepassioneerde molenaars die met veel plezier bezoekers inwijden in de wondere molenwereld, stuiten regelmatig op verbaasde blikken als het over dat kleine rad gaat waar honden hun boterham mee verdienden door eindeloos in te hollen en te trappen. Iets wat nu bijna onvoorstelbaar is -Want dit was toch je reinste dieren-mishandeling?!- was in een nog niet zo ver verleden gewoon een manier van overleven.
Ja, molens, die hebben ons nog heel wat te vertellen. Jan Delcour is zo'n molenaar die ook van hun verhalen houdt, meer nog, hij wil ze doorgeven aan zoveel mogelijk (komende) generaties. Daarom verzamelde hij onder andere vierentwintig kinderliedjes over graan malen, zwaaiende wieken en slapende mulders. Als hij binnenkort weer een klas over de watermolenvloer krijgt, kan hij de leerkracht een boekje aanbieden waar partituren, tekst en dansomschrijvingen in staan. Om het geheel wat meer tot leven te wekken, vroeg hij mij om er illustraties bij te maken. Moet ik er nog een tekeningske bij maken waarom ik dat met veel goesting deed? En wie weet maken we zo erfgoed hip... hip hoera!
Reactie plaatsen
Reacties